62. De planten komen - 4. De Middeleeuwen
Het vorige artikel in deze serie ging over de Romeinen en de planten die zij meebrachten naar deze omgeving. De Romeinen zijn zo'n 400 jaar hier gebleven. En dat is, ter vergelijking, ongeveer even lang als de Europeanen nu Noord-Amerika wonen! Lang dus. We weten hoe het met de Romeinen is afgelopen: vanaf ca. 200 na Chr. gingen allerlei volkeren in Europa een nieuwe woonplaats zoeken en bij voorkeur in het westen en zuiden. Maar daar lag het Romeinse rijk en dat bleek op de duur niet bestand tegen deze druk. Het rijk, de organisatie, stortte in en plunderingen en vernieling zorgden er voor dat er rond 400 na Chr. in deze omgeving weinig Romeins meer over was, niet in gebouwen en wegen en niet in cultuur en landbouw. In Nederland is Maastricht (waarschijnlijk) de enige stad die continue bewoond is geweest sinds de stichting rond het jaar nul!
Na de Romeinen
De voornaamste bevolkingsgroep die zich hier vestigde, waren de Franken. Ze waren al onder de Romeinen gekomen en kregen toen toestemming om zich te vestigen in wat nu Noord-Brabant en Noord-België is. Van daaruit vergrootten ze hun invloed toen de Romeinen verdwenen, totdat ze rond 500 onder koning Clovis het hele gebied tussen de Rijn in Duitsland en Loire in Frankrijk beheersten. Clovis liet zich dopen en sloot daarmee een bondgenootschap met de kerk. Heel belangrijk, want de kerk was het enige instituut dat de kennis van de Romeinen bewaarde en kon lezen en doorgeven. Wat de opvolgers van Clovis nog zeker niet van de kerk hadden geleerd was het 'kinderkens bemint elkander'. Tot ca 800 hebben ze nauwelijks iets anders gedaan dan elkaar bevechten, pas onder Karel de Grote kwam er rust binnen het rijk. Maar dat compenseerde Karel weer door te vechten met iedereen buiten zijn rijk.
Toch is er in deze warrige periode een belangrijke ontwikkeling geweest in de landbouw (en dus in de planten) in het gebied tussen Rijn en Seine. Er is toen weinig over opgeschreven dus we moeten het reconstrueren uit indirecte gegevens. De boeren gingen over van een tweeslag stelsel (één jaar een gewas meestal tarwe of spelt, één jaar braak) op een drieslag stelsel (één jaar wintergraan, één jaar zomergraan, één jaar braak) met één derde meer oogsten! Het wintergraan wordt vóór de winter gezaaid en dat was op het zand meestal rogge, het zomergraan was vaak haver. Een geweldige verandering want beide granen werden in de Romeinse tijd niet verbouwd, ofschoon ze wel bekend waren. Rogge was meegekomen met de eerste boeren uit het Midden-Oosten en een 'getolereerd' onkruid in de tarwe of spelt, want het leverde eetbaar graan. Haver was als onkruid in het graan opgepikt langs de Middellandse Zee en waarschijnlijk via Frankrijk onze kant op gekomen.
Rogge was hét 'broodkoren' op de zandgronden in de Middeleeuwen
Het hoe en waarom van deze nieuwe teelten is niet duidelijk, maar het hing samen met meer veranderingen. De ijzeren diepploeg met wielen verving de houten krasploeg, die eigenlijk alleen maar een streep in de grond trok, en de watermolen kwam deze kant op. De diepploeg kon voor betere oogsten zorgen en de watermolen maalde sneller en goedkoper dan de handmolen. Maar voor een diepploeg had je trekdieren nodig en op de watermolen bleek rogge gemakkelijker te malen dan tarwe. Van rogge werd brood gebakken, de trekdieren aten haverstro of haver en leverden mest, maar die haver kon ook in het brood of in het bier. Dit systeem was uiteindelijk veel productiever en met minder risico's op misoogsten, maar we weten niet waarom en in welke volgorde het zich ontwikkeld heeft. Dit landbouwsysteem heeft het wel meer dan 1000 jaar volgehouden op de zandgronden! Op de löss bleven de hoger gewaardeerde granen zoals tarwe en spelt belangrijker.
De kloosterhof
Rond 500 liet koning Clovis zich dopen, zoals gezegd. Maar daarmee was deze omgeving nog lang niet christelijk. Dat gebeurde pas omstreeks 800 in de tijd van Karel de Grote, deels vrijwillig, deels met bruut geweld. Toen waren er al een hele boel kloosters vooral in het huidige België en Noord-Frankrijk. Die kloosters waren pure kenniscentra niet alleen voor het geloof, maar bijvoorbeeld ook over landbouw, en voor kruiden en andere nuttige planten. Karel de Grote gaf zelfs een 'wet' uit (Capitulare de villis uit 816) over het beheer van de keizerlijke landgoederen met daarin onder andere een lijst van 73 planten die daar in de tuin moesten staan en nog een kleine 20 fruitbomen! Een compleet overzicht dus van de 'nuttige' tuinplanten in die tijd en opgesteld door de abt van een van de kloosters. In de Karlsgarten in Aken-Melaten staan al deze planten in de volgorde van het wetboek.
Goudsbloem was lang een sierplant, maar is waarschijnlijk ook medicinaal gebruikt
Een aantal van de planten op de lijst van Karel de Grote groeit hier normaal niet en hebben hier ook nooit gegroeid. Maar het rijk van Karel de Grote liep van Noord-Spanje tot Denemarken dus dat is niet echt verrassend. De meeste planten die hier wel groeien, waren hier waarschijnlijk al in de Romeinse tijd, maar de kloostertuinen hebben deze planten 'bewaard' en er mee verder gekweekt. Een paar bijzondere voorbeelden.
- De kousenband staat op de lijst, een soort hele lange 'sperciebonen'. Ik denk bij kousenband altijd aan Suriname, maar Karel de Grote kende die dus ook al. Hij kon Suriname natuurlijk niet kennen, maar de plant komt dan ook oorspronkelijk uit Afrika.
- De goudsbloem was een veel gezaaide sierplant in mijn jeugd, nu praktisch verdwenen. Volgens de kloosterlingen was het een medicinale plant, maar het uitbundige oranje geel van de bloemen zal ook wel een rol gespeeld hebben.
- Ook grote klis of klit zou medicinaal zijn, maar in ieder geval werden de wortels gegeten ongeveer zoals later de schorseneren. Maar die zijn nu ook al weer bijna vergeten.
- Pastinaak werd veel gegeten. De wortels hadden een beetje de rol van onze aardappels (want die moesten nog op Columbus wachten) en werden met winterwortel en ui gebruikt in stampot. Die twee staan trouwens ook de lijst van Karel de Grote, misschien at hij ook stampot.
- De peerlijsterbes is een boom: een lijsterbes met relatief grote en eetbare vruchten. Of het een veredeling is van een wilde lijsterbes uit het Middellandse Zee gebied of een neefje is me niet duidelijk, maar in Duitsland wordt het als een inheemse plant beschouwd. In de Nederlandse flora komt Sorbus domestica niet voor.
Peerlijsterbes is een oude fruitboom die waarschijnlijk ook in Nederland is gebruikt
Woeste gronden
Na de dood van Karel de Grote begonnen zijn erfgenamen onmiddellijk elkaar weer te bestrijden. De chaos werd nog wat vergroot doordat de Noormannen met hun invallen begonnen, soms zelfs als bondgenoot van een van Karel's nakomelingen. Na zo'n twee honderd jaar was dat ook weer (een beetje) uitgewoed en kwam er weer wat rust.
Het gebied tussen Rijn en Schelde was in die tijd (rond het jaar 1000 dus) zeer dun bevolkt. Her en der wat kleine nederzettingen meestal in handen van óf een klooster óf een heer die een lap grond 'in leen' hadden gekregen van een hogere heer, graaf, bisschop, koning etc. Dat leen was inclusief de mensen die er woonden, de lijfeigenen of horigen.
Rond 1200 kwam hier plotseling verandering in. In het Hertogdom Brabant besloot de hertog toen dat alle woeste gronden zijn eigendom waren, onterecht waarschijnlijk want die hoorden meestal bij het leengoed. Maar dit gebeurde op meer plaatsen binnen het Duitse rijk en op de Rijksdag van 1157 werd het zelfs een officieel recht van de heren. De reden van de plotselinge interesse in woeste grond was naar alle waarschijnlijkheid potas. Potas werd rond die tijd een belangrijke grondstof voor zeep, voor de textiel industrie die in Vlaanderen op kwam en voor de glasindustrie in Duitsland. Potas werd gemaakt door hout te verbranden en de as uit te logen door er water overheen te gieten en dat water dan weer te verdampen. Tussen 1200 en 1350 werden in het Hertogdom Brabant letterlijk alle bossen gekapt. In Holland had men toen de Grote Ontginning van de veengebieden en daar zal het potas maken zeker bij geholpen hebben. In Duitsland ontstond de zwervende Glashütte waar men glas maakte. Zo'n Glashütte werd gebouwd in een bosrijk gebied en al het hout werd verbrand voor potas en voor het smelten van glas. Als het bos op was, geen men ergens anders heen!
Maar nu had de hertog grond die hij kon verpachten aan boeren die voor zichzelf wilden beginnen. Tenminste als die dat ook mochten van hun lokale heer. Maar de hertog stimuleerde dat en waarschijnlijk vooral als ergens een van zijn leenmannen te eigenwijs werd. Onverwacht (en dus een beetje verdacht) zo'n feodale heerser die de vrijheid van zijn boeren bevorderd.
Rond 1330 gingen zijn opvolgers als hertog van Brabant nog verder. Toen kregen de boeren van een dorp het recht (tegen een vergoeding natuurlijk) om op een aangewezen deel van de woeste grond het vee te weiden, hout te kappen, heiplaggen te steken etc. In praktijk werd de woeste grond vooral gebruikt om op allerlei manieren meststoffen te maken voor de akkers. Gevolgen: de akkers werden vruchtbaarder, de mensen leden minder honger en de bevolking groeide explosief tot er in 1400 ongeveer 3x zoveel inwoners waren als in 1300! Maar het bos verarmde en rond 1400 was er geen bos meer, alleen nog maar heide en moerassen. Terwijl de hoeveelheid akkerland maar weinig was toegenomen!
Wat betekende dit voor de plantengroei? Een geweldige verschuiving natuurlijk van planten in redelijk vruchtbare bossen, naar die van de schrale heide. Echt veel nieuwe soorten zullen er hierdoor niet bij gekomen zijn, mogelijk zijn er zelfs bosplanten verdwenen in die periode. Maar rond 1400-1450 waren de groeimogelijkheden voor de boeren ook uitgeput: meer kon er eigenlijk niet geproduceerd worden en dus kon ook de bevolking niet meer groeien. De boeren werden gedwongen om uit iedere vierkant meter woeste grond, akker, weide etc. te halen wat er in zat. Iedere meter werd zo nodig op een andere manier aangepakt: een superkleinschalig landschap ontstond met een grote variatie aan planten, vogels, insecten.
Boekweit, een 'nieuw' gewas uit China in de Middeleeuwen
Toch nog een nieuweling
Rond 1390 verscheen er in onze omgeving een nieuw landbouwgewas, boekweit, helemaal uit China! Onvoorstelbaar eigenlijk en de boeren hier waren ook stomverbaasd terwijl ze niet eens wisten dat het uit China kwam. Maar de voordelen hadden ze snel door: boekweit is een snelgroeiend gewas. Men sprak van 100 dagen tussen zaden en oogsten: in juni zaaien en in september oogsten. Als het graan dreigde te mislukken, konden ze vaak nog boekweit zaaien. Boekweit heeft geen zware bemesting nodig en geen supervruchtbare grond, maar het is wel kwetsbaar voor nachtvorst, veel regen, hagel. Een goede aanwinst dus, maar geen succes gegarandeerd.
Boekweit was een belangrijke gewas tot na 1750, toen nam de aardappel het over. Na 1850 verdween het helemaal. Toen kwam er kunstmest en daarmee kon de boer alles verbouwen.
Van boekweit kun je geen brood bakken want er zitten geen gluten in, maar pannenkoeken gaat wel. En zo aten de boeren eeuwenlang 's morgens pannenkoeken of pap van boekweitgrutten. Of roggebrood natuurlijk.

Jan van Dingenen - 2013.
Artikelen in deze serie
- 59. De planten komen - 1. Na de ijstijd
- 60. De planten komen - 2. De boeren
- 61. De planten komen - 3. De Romeinen
- 62. De planten komen - 4. De Middeleeuwen